​
Late wending
of
Het gewassen brein
Duitsland bestond niet.
Aan de hand van Bobe hoorde ik haar mensen met een bijtend accent, één been of een ooglap en de vraag waar de zee begint steeds de verkeerde kant op sturen. Oma jij jokt?!
"Genade is hij pas waard die zijn schuld bekent, meydl", ze lachte spottend en ik deed alsof ik het begreep en knikte. Ik hield van Bobe.
Ik vroeg vaak en veel, maar ze had standvastig besloten dat Duitsland te erg was om uit te leggen aan vijfjarigen, dat zwijgen een stuk prettiger voelde.
Jarenlang lag het onaangeroerd opgeborgen in de Bosatlas, links boven in de boekenkast
Ze zag het als ik er stiekem naar keek, dat voelde ik.
"Verder hoeft ‘t nooit te komen" prikte ze me dan toe.
De wending kwam zo'n 10 jaar later.
Mijn ontstaan van Duitsland sluimerde in Bruno, stoer, blond en met een trekkerstentje bivakkerend in de duinen. Hij imponeerde met zijn bruine pubertorso en het woord "dufte", dat ik gretig in gebruik nam. Niet in de huurt van Bobe; zij mocht niets merken van mijn hoogverraad.
Er was geen ontkomen meer aan toen Duitse literatuur een vak werd. Voor Duits bedacht Bobe al aan het begin van mijn schoolperiode max een slappe zes. Dat het überhaupt een vak was wilde ze niet begrijpen. Schiller, Rilke, Brecht kwamen uit de kast als Duitsers . Ik vrat ze met het schaamrood op de kaken.
Na jaren sloop ik stiekem de grens over en werd heimelijk verliefd op Berlijn.
Het gevoel dat wat ik "aan Duitsland deed " niet kosher was bleef me als " big Bobe is watching you" achtervolgen. Ik was schuldig.
Bobe bleef jong tijdens het ouder worden. Een beetje doof nam ze voor lief. Een bril droeg ze lang alleen in het geniep.
Op mijn verjaardag kwam ze alleen nog op een stil moment ; "geen verdere visite graag hè meydl, begrijp je..?!"
Ik begreep het.
Ik werd vijfenvijftig, zij was drieënnegentig . We zaten aan tafel, zij zoals altijd links van mij, de kant van de oppositie. De krant lag op tafel. Merkel had de voorpagina . Met foto. Bobe zette haar bril scheef op haar neus en griste de krant slepend naar zich toe.
Een onverklaarbare mix van schaamte en kinderlijke angst maakte zich van mij meester..
´Angela ´.. zei ze engels.. ´Grote vrouw.... Kan ze met haar vluchtelingen nog een pietsie Duitse mentaliteit opvijzelen, wat goed maken voordat ik vertrek... Genade is zij pas waard die haar schuld bekent´. Ze tikte driftig met haar wijsvinger op de foto en schoof vastberaden de krant terug.
Ondertussen leek ze me een beetje verontschuldigend aan te kijken. "Vondel" zei ze terwijl ze haar fragiele schouders optrok en ik zuchtte verlicht... spontaan gevolgd door een vlaag van volkomen onverwachte razernij.
Eine Gehirnwasche unterziehen, jij ook, trut, dacht ik...
En....was ich nog zu sagen hätte.... Ik slikte de woorden in. Op tijd.
Ik hield mijn mond.
Ik hield zo van Bobe.
Radio 4 project: Duitsland
Dit is een paragraaf. Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen.
ZKKV (zeer kort kerstverhaal ) 2015 , weeshuiscafé
De warmte van sneeuw
Context: Astene, Nazarethsteenweg, hotel fourteen willows, kerstavond 2006. Bomaanslag, 4 doden, 42 gewonden
Het is donker, kerstavond 2016.
Voorbij flitsende wanden van een tunnel. Een tram komt hijgend bovengronds. Het verlichte gezicht van een jonge vrouw. Ze duwt op een knop, staat op en loopt naar de uitgang. De tram stopt op een smalle vluchtheuvel in druk Amsterdam, Concertgebouwplein, het is half acht.
Ze ziet er prachtig uit; haar lippen glanzen, haar ogen zijn nog groter en haar rode jas laat bij de onderste knoop een korte black dress zien. Ze moet oversteken en wacht op groen licht tegenover de imposante oude hoofdingang van het concertgebouw. Wat is het lang geleden, mijmert ze en vindt het verlicht een nog groter sprookje. Langzaam ebt de spanning in haar lijf weg en ondergaat ze zoals vroeger de magie van het gebouw.
Zoals altijd móet ze hier omhoog kijken. Natuurlijk is er niets veranderd in al die jaren; langzaam en vol ontzag passeert haar blik de zes zuilen, die fier het driehoekige fronton dragen met een afbeelding van de muzen.
Via de vensters in de gevel met bustes van grote componisten bereikt ze haar doel: de gouden lier die verwijst naar de god van de muziek. 'Apollo zal mij redden', denkt ze, 'tenslotte symboliseert hij ook de triomf van het daglicht over de duisternis'. Vol vertrouwen lacht ze haar laatste restje angst weg en probeert zich te verheugen op deze lang verwachte avond, de overwinning op zichzelf en vooral het celloconcert van Elgar. Na tien volle jaren zou ze durven, vanavond , precies tien jaar later. Groen! Haar tas schommelt mee als ze op hoge hakken, steeds naar links en rechts kijkend, zo snel mogelijk oversteekt. Met een hand strijkt ze nonchalant haar donkere haar naar achteren en opent alvast haar tas. Binnen toont haar entreebewijs aan een jongen in het zwart en ruilt haar jas bij de garderobe in voor een programma en een plastic nummertje.
Ze is ruimschoots op tijd, dat was de bedoeling. Met liefde offert ze de koffie op om als eerste op haar plaats achterin een nog lege zaal te kunnen zitten. Precies zo heeft ze het zich voorgesteld, even de sfeer proeven die ze zo lang heeft moeten missen. Hier kon ze immers niet komen, tien jaar lang niet.
De zaal loopt langzaam vol, het moment nadert, tijd ís genadeloos, dat weet ze. Maud zit gesandwicht tussen twee brede heren in pak. Hun aftershaves vallen ruziënd over haar heen. Ze probeert rustig te blijven, vooral rustig. Om haar evenwicht te bewaren leest ze de componisten die onder het balkon in goud beschreven zijn, van links naar rechts, zoals ze van pipa leerde en alle Nederlanders eerst: Dopper, Diepenbrock, Röntgen.
Ontsnappen is nu niet meer mogelijk. Het stemmen kondigt het onvermijdelijke aan en tijdens het applaus is het niet meer te voorkomen. Ze houdt haar adem in en voelt de spanning paniekerig omhoog kruipen.
De cellist neemt zijn plaats in op het podium, ze schuift wat op en neer. Opperste concentratie. De stok daalt langzaam neer. Het voelt als een guillotine, een zeis, het onvermijdelijke. Waar is ze in vredesnaam aan begonnen? Ze wil het niet meemaken, niets horen, niets zien, er niet zijn. Ze staart apathisch naar de onbeweeglijke punt van de strijkstok die elk moment kan neerdalen.
Absolute stilte. De aandachtig is volledig. Ademloos wacht ze. … een eindeloos durende seconde. In een tergende slow motion daalt de stok voor het eerste touché, iets boven de slof, op de g snaar, de d, de a..
Ze heeft niets meer in de hand als het aangrijpende eerste akkoord onverwacht snel haar waaier van emoties opent. Krampachtig houdt ze het programma met twee handen in haar schoot vast en zonder iets te zien is haar blik er minutenlang strak op gericht. Ze bijt zich door de eerste pijnlijke maten heen en wacht met smart op de inzet van de klarinetten, die het tijdelijk iets milder zullen maken, zodat ze zich kan voorbereiden op die ene cruciale noot. Daar, als halverwege het eerste deel de solo naar zijn climax reikt en het orkest het hoofdthema inzet, verkreukelt ze het programma met gebogen hoofd, diep in haar schouders, haar kin pijnlijk op de borst en zonder adem.. dit, dit was het moment, deze onuitwisbare e, die door merg en been gaat is de ontlading van een heel decennium en flauw herinnert ze zich tranen en kan ze tegelijkertijd nauwelijks bedwingen. Een chaos van beelden verzamelt zich uptempo koortsachtig in haar hoofd. Daarna de leegte, de wetenschap dat ze hen nooit meer mag zien; haar pipa, haar moema.
​Ze voelt zich onmiddellijk beroerder dan ze zich had kunnen voorstellen. In gedachten was zíj het die daar zat, maar nu wist ze het moment, de maat, de noot waar iemand haar op haar schouder zou tikken..haar die afschuwelijke boodschap in haar oor zou fluisteren. Na die noot kon ze immers nooit meer, nooit meer haar cello aanraken.
'Verdomme', denkt ze, want ze heeft zichzelf behoorlijk teleurgesteld en het vertrouwen verloren in haar sterke opbouw naar dit moment, ze wist zeker dat ze het na tien volle jaren aankon. De emoties houden haar doof en blind tot het slotakkoord een luid applaus veroorzaakt, dan pas kan ze weer beginnen met ademen.
​In de kou van haar herinneringen is ze stil naar buiten gegaan, de rode jas dicht om zich heen. Warmte heeft ze nodig. Iets moet haar troosten in de kou, in die fel verlichte stad. Ze wakkert zichzelf aan tot een overdosis emotie die elke vezel in haar lijf doet verlangen naar een alles verzachtende troost op deze kerstavond.
​Ze moet zo snel mogelijk naar huis. Ze wacht op de tram waar ze altijd omhoog móet kijken. Langzaam en vol ontzag gaat haar blik langs de zes zuilen, die fier het driehoekige fronton dragen met een afbeelding van de muzen. Via de vensters in de gevel met bustes van grote componisten bereikt ze haar doel: de gouden lier die verwijst naar de god van de muziek. Apollo zal mij redden, denkt ze, tenslotte symboliseert hij ook de triomf van het daglicht over de duisternis. Hij knipoogt. Zij knippert met haar ogen.
Als in een sprookje, voorzichtig en met zachte hand wordt haar gouden lier besprenkeld met poedersuiker ..
De blijheid van het kind dat haar warme rode jas draagt maakt de trage witte deken met sneeuw de wereld langzaam mooier, milder en dekt werkelijk alles toe met de warmte waar ze zo naar verlangde.
​
n.a.v voorpagina foto volkskrant
DA CAPO AL FINE
ligt er nog ergens plezier op het land
klaterend in de zon
hoopvol opgeslagen in jong gras
of een nieuw gewas
in plaats van de grijze treurigheid
van vette modderstromen
troosteloos volgepakt
met mensen op de vlucht
zoals steeds in de bevlekte lompen
van volmaakte armoede
hier en daar altijd weer de journalist
die de bekrompenheid wil keren
papieren aandacht afdwingen
voor de plaag van het onbegrip
ze zien het maar niet
niet zichzelf in de ander
onbeweeglijk zwijgt
de inmiddels allang banaal geworden autoriteit
zoals jij en ik
starend naar een gekleurde dode kleuter
op de voorpagina
ellende is nu eenmaal fotogeniek
tweedimensionaal veilig
we eten gewoon door
we slapen in een comfortabel bed
en we hebben het erover
we leren maar niets
we doen niets goeds